De meeste mensen houden het niet uit in de tussentijd. Tussen dat wat was en dat wat komt zit even niets. We kunnen slecht overweg met het niets, de ruimte, de richtingloosheid, de leegte, het niet-weten, de onzekerheid.
De tussentijd vraagt de innerlijke houding van een roerloze reiger, die stilletjes aan de waterkant staat totdat er zich een visje aandient. Dit is geen passieve instelling van ‘ik zie wel wat er komt.’ Het is een actieve vorm van niet-doen, die niet verward moet worden met niets-doen. Het vergt een vorm van arbeid om tot deze stille, alerte ontvankelijkheid te komen. Het is wachten in overgave en openheid.
Waar wachten we eigenlijk op? We wachten op weten, op richtinggevende signalen die aansluiten bij de vragen die ons aan het hart gaan. Wat heb ik te doen? Wat vraagt het leven van ons?
Maar wat als je uren, weken, maanden, soms jaren moet wachten op helderheid? Ik ken weinig mensen die het uithouden als de spanning oploopt en de vertwijfeling toeslaat over het uitblijven van antwoorden. Meestal verlaten we vroegtijdig en overhaast de tussentijd door ons ons ergens in te storten zonder te weten of dat het juiste is. Zo volgen binnen organisaties de veranderplannen elkaar in rap tempo op. Uit zekerheid kies je toch maar voor de baan, terwijl je eigenlijk wel weet dat dit niet jouw weg is.
Ben jij een roerloze of een rusteloze reiger?
Kun jij gaan houden van het uithouden?
Men moet geduld hebben,
met het onopgeloste in het hart,
en proberen de vragen zelf lief te hebben,
als gesloten ruimtes,
als boeken geschreven in een zeer onbekende taal.
Wanneer men die vragen leeft,
leeft men misschien geleidelijk,
zonder het te merken,
op een ongewone dag binnen het antwoord.
Rainer Maria Rilke
Uit: Brieven aan een jonge dichter
De meeste mensen houden het niet uit in de tussentijd. Tussen dat wat was en dat wat komt zit even niets. We kunnen slecht overweg met het niets, de ruimte, de richtingloosheid, de leegte, het niet-weten, de onzekerheid.
De tussentijd vraagt de innerlijke houding van een roerloze reiger, die stilletjes aan de waterkant staat totdat er zich een visje aandient. Dit is geen passieve instelling van ‘ik zie wel wat er komt.’ Het is een actieve vorm van niet-doen, die niet verward moet worden met niets-doen. Het vergt een vorm van arbeid om tot deze stille, alerte ontvankelijkheid te komen. Het is wachten in overgave en openheid.
Waar wachten we eigenlijk op? We wachten op weten, op richtinggevende signalen die aansluiten bij de vragen die ons aan het hart gaan. Wat heb ik te doen? Wat vraagt het leven van ons?
Maar wat als je uren, weken, maanden, soms jaren moet wachten op helderheid? Ik ken weinig mensen die het uithouden als de spanning oploopt en de vertwijfeling toeslaat over het uitblijven van antwoorden. Meestal verlaten we vroegtijdig en overhaast de tussentijd door ons ons ergens in te storten zonder te weten of dat het juiste is. Zo volgen binnen organisaties de veranderplannen elkaar in rap tempo op. Uit zekerheid kies je toch maar voor de baan, terwijl je eigenlijk wel weet dat dit niet jouw weg is.
Ben jij een roerloze of een rusteloze reiger?
Kun jij gaan houden van het uithouden?
Men moet geduld hebben,
met het onopgeloste in het hart,
en proberen de vragen zelf lief te hebben,
als gesloten ruimtes,
als boeken geschreven in een zeer onbekende taal.
Wanneer men die vragen leeft,
leeft men misschien geleidelijk,
zonder het te merken,
op een ongewone dag binnen het antwoord.
Rainer Maria Rilke
Uit: Brieven aan een jonge dichter